Nederland doet meer dan ooit qua duurzame energie. Tegelijkertijd is het niet genoeg om de duurzaamheidsdoelen te halen. “Het is de paradox van deze tijd. Sinds het sluiten van het Energieakkoord van 2013 meldt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaar in jaar uit dezelfde boodschap: we doen veel, maar niet genoeg,” constateert Olof van der Gaag van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE).
“We lopen ieder jaar achter de feiten aan. Dat is een traditie waarmee we moeten breken,” vindt Olof van der Gaag. “Het is frustrerend en iedere keer kom je weer met last-minute lapmiddelen. Dat geld steek ik liever in projecten die de energievoorziening structureel verduurzamen. We zouden consequent een pakket aan maatregelen moeten treffen, dat zo stevig is dat we eerder onze CO2-doelen overtreffen dan dat we er wéér achteraan hobbelen.”

Mammoettanker
Het kabinet zou extra maatregelen niet over de verkiezingen heen moeten tillen, benadrukt Van der Gaag. “Voor politici is 2030 drie verkiezingen verwijderd, maar voor de energiewereld is 2030 morgen. Het energiesysteem is een mammoettanker. Een project tot stand brengen duurt in Nederland al gauw tien jaar.” Als voorbeeld noemt hij het grootste windpark van Nederland, in de Wieringermeer. “Dat heeft dertien jaar geduurd voordat het er was, waarvan tien jaar in procedures en overleg is gaan zitten. Ik ben er erg voor om tempo te maken. Ons land wordt er niet beter van dat het tien jaar duurt voordat zo’n project eindelijk van start kan. We zullen de besluitvorming wat leniger moeten te maken.

Elektriciteitssector
Twee derde van de CO2-reductie komt op het conto van de elektriciteitssector, onder meer door het sluiten van kolencentrales. Industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit samen zijn verantwoordelijk voor een derde van de daling. “Je moet nadenken hoe je andere sectoren kunt laten meeliften met de elektriciteitssector,” meent Van der Gaag. “Dat kan door het aanjagen van de elektriciteitsvraag bij die sectoren. Dat zorgt er weer voor dat de zon- en windsector groeiperspectief hebben. Met de afspraken die er nu zijn gemaakt is straks drie kwart van de elektriciteit afkomstig van zon en wind. Als er geen extra elektriciteitsvraag van andere sectoren komt, is dat ook meteen het plafond.”

Een tweede stap is het ontwikkelen van nieuwe bronnen van warmte en transport. “We zijn gewend de verwarming aan en uit te zetten wanneer we daar behoefte aan hebben. Dat kan alleen met een flexibele energiebron. Het is een cruciale eigenschap, die alleen groene waterstof en biomassa hebben,” constateert Van der Gaag. Gecombineerd met het feit dat elektriciteit uit zon en wind kan worden omgezet in waterstof, zorgt dit ervoor dat mensen in de energiesector groene waterstof als gamechanger zien, vertelt hij. “Nagenoeg iedereen is het eens over het belang van waterstof voor de energietransitie. De discussie gaat vooral over de vraag op welk moment groene waterstof economisch concurrerend gaat worden.”

Afhankelijkheid
Een van de voordelen van de overstap naar duurzame energiedragers is dat Nederland autonomer wordt qua energievoorziening. “We zijn nu sterk afhankelijk van de import van aardolie en aardgas. Het voordeel van de energietransitie is dat we veel meer onze eigen energie gaan produceren. Nu pompen we miljarden euro’s de grens over en zijn we afhankelijk van landen waar je geopolitiek liever niet afhankelijk van wil zijn. Los nog van de verantwoordelijkheid die we hebben op het gebied van de klimaatdoelen.”

Poldermodel
Nederland heeft een goede uitgangspositie in de strijd om de doorbraak rondom groene waterstof, meent Van der Gaag. “We hebben met de Noordzee misschien wel de beste zee ter wereld voor het ontwikkelen van windenergie en we hebben een heel goede offshore-industrie. Bovendien beschikt Nederland over misschien wel het beste gasnetwerk en zijn er heel veel partijen die verstand hebben van gas als onderdeel van je energievoorziening.” Maar de belangrijkste troef is de samenwerking tussen aanbod- en vraagpartijen, netbeheerders, overheden en milieuorganisaties, die nodig is voor de ontwikkeling van de groene waterstofeconomie. “Met ons poldermodel zijn we heel erg goed in die samenwerking.”

Klimaat en Energieverkenning
Het PBL brengt jaarlijks een Klimaat- en Energieverkenning (KEV) uit om de voortgang van het klimaatbeleid te monitoren. In de KEV 2020 staat dat de daling van de broeikasgassen niet voldoende is om in 2030 de doelstelling van 49% reductie ten opzichte van 1990 te halen.